top of page

Juninummer 2024

Op vrijdag 17 februari 2023 organiseerde onze Werkgroep weer een lezingenmiddag, ditmaal over ‘Dieren in de Nederlands-Indische literatuur’. Bij die gelegenheid werd ook het boek Animals in Dutch Travel Writing, 1800-Present (Leiden University Press, 2023), onder redactie van Rick Honings en Esther Op de Beek, ten doop gehouden. Er waren vier lezingen en de middag werd besloten met de presentatie van het boek en overhandiging van het eerste exemplaar aan schrijver en reiziger Alexander van Reeuwijk.


Zo lang mensen reizen, komen ze in aanraking met het onbekende, met nieuwe mensen, culturen en ook dieren: gevaarlijke, exotische, gedomesticeerde, smakelijke, hinderlijke of juist nuttige. In Animals in Dutch Travel Writing staat de betekenis van dieren in reisverhalen centraal – zowel koloniale als moderne – en wordt onderzocht welke rollen ze daarin spelen. Leane onderscheidt er drie: het dier als object van een zoektocht, als vervoersmiddel en als metgezel. Vanzelfsprekend komen dieren ook in andere rollen voor, maar haar hoofdstuk vormt een goed vertrekpunt voor vrijwel alle bijdragen in het boek.


Drie auteurs die ook een hoofdstuk schreven voor Animals in Dutch Travel Writing, hebben hun tekst bewerkt tot een artikel voor Indische Letteren. Rick Honings schrijft over Europeanen die na 1816, na het Engelse Tussenbestuur, naar Indië reisden en onderzoek gingen doen naar dieren. De hoofdrolspelers in zijn stuk zijn de natuuronderzoekers Caspar Georg Carl Reinwardt, Carl

Ludwig Blume en Franz Wilhelm Junghuhn, en de ambtenaar Johannes Olivier. Alle vier hebben ze over hun ervaringen met dieren geschreven.


Johannes Müller schrijft over de Nederlandse ‘ichtyoloog’ (visonderzoeker) Pieter Bleeker, die tussen 1842 en 1860 als arts in het KNIL in Batavia diende en in die periode de tropische visfauna bestudeerde. Niet alleen ontdekte hij zo’n vijfhonderd nieuwe soorten, zijn werk resulteerde bovendien in meer dan vijfhonderd artikelen. Bleekers magnum opus is de tiendelige Atlas Ichthyologique des Indes Orientales Néêrlandaises (1862-1878).


Coen van ’t Veer gaat in zijn artikel ‘De gedenkschriften van poes Polly en hond Jack’ in op het genre van de Indische ‘dierenautobiografie’: een verhaal waarin niet alleen een dier de hoofdrol speelt, maar waarin alles vanuit het perspectief van een dier wordt verteld. Van ’t Veer schrijft over twee van zulke teksten: Polly’s gedenkschriften (1899), de geschiedenis van een poes, door Suze van Lingen, en Jack’s gedenkschriften (1905), de geschiedenis van een hond, door A. von Schmidt auf Altenstadt.


Het laatste artikel binnen het thema is geschreven door Arnoud Arps: ‘Beestachtige barrières’. Arps bestudeert twee Nederlandse dekolonisatieteksten: Thuis gelooft niemand mij van Maarten Hidskes en Merdeka! van Jacob Vis, allebei gepubliceerd in 2016. In hun teksten komen dieren niet alleen voor in fysieke vorm, zoals in de voorgaande artikelen, maar worden ze ook metaforisch gebruikt in de representatie van geweld. Enerzijds worden ze ingezet om de transformatie van Nederlanders van soldaten tot koelbloedige ‘beesten’ te beschrijven, anderzijds worden ze ook gebruikt om het geweld te beschrijven dat door Indonesische vrijheidsstrijders tegen de Nederlanders wordt gepleegd.


Dit nummer wordt besloten met een bijdrage die buiten het thema valt, geschreven door de javanicus Willem van der Molen. Hij herlas de recent door Coen van ’t Veer opnieuw uitgegeven roman Het mooiste meisje aan boord (Uitgeverij Verloren, 2023) waarin een Javaanse njai een bijzondere rol speelt.


Comments


bottom of page